Translate

maandag 27 augustus 2012

Vet cool

Laatst hoorde ik op de radio een uitspraak die mij navolgend geschiedenisje in het geheugen bracht. Nog even niet verklappen.

J. en zijn vriendin M. zullen een weekje met vakantie gaan, lekker samen, buiten de schoolvakantie om, dus zonder de zoon des huizes (hierna aan te duiden als “de zoon”). Hij moet nog een paar dagen naar school, en hard aanpoten in verband met belangrijke proefwerken en inhaallessen - ik zal hem daarbij helpen, overhoren, bijlessen geven en bovendien op hem en het huis passen. De zoon is net in de “lastige” leeftijd, hij oogt als een puber, nog uit het pre-MacDonald tijdperk, slungelige armen en benen, grote handen en voeten, klunzig, verlegen en toch ook een tikkie brutaal. J. & M. hebben nogal wat met hem te stellen, vertelden ze eerder en ze hopen dan ook dat hij mij zal sparen. En ik moet zeggen, hij geeft me helemaal geen last, integendeel, we kunnen het samen goed vinden, de bijlessen verlopen in prima stemming, hij is een gewillige leerling en komt vaak met nieuwe ideeën.

Een van die ideeën betreft het welkomstdiner voor wanneer J. & M. thuis komen: pannenkoeken volgens een recept wat hij ergens op het internet heeft gevonden, iets met vlees en groenten, eigenlijk meer een soort boerenpannenkoek maar dan anders. Ik juich zijn idee meteen toe, het ontslaat mij van de vervelende klus om voor vier mensen te moeten koken. Op de dag voorafgaand aan de thuiskomst gaan we samen naar de supermarkt om alle ingrediënten in te kopen. Reeds heb ik een blik geworpen op het recept, zoals gedownload en uitgeprint; niet heel eenvoudig, dat moet gezegd, er zullen maar liefst drie pannen aan te pas komen, en aardig wat gedoe met timing, wat eerst gaar moet en wat pas later, enfin, eigenlijk niets voor een beginnend keukenprins, maar goed, ik heb het hart niet om tegen hem in te gaan. Hij verheugt zich er enorm op, te oordelen naar zijn glunderende ogen. Het uur breekt aan, we hebben alle benodigdheden op het aanrecht uitgestald, de pannen gereed voor gebruik, het messenblok, vorken en lepels en...kom hoe heet zo’n metalen schep aan een steel waarmee je platte gerechten uit de koekenpan wipt...nu ja, zo’n ding dus, en diverse andere utensiliën (mooi woord), alles strak naast elkaar neergelegd op een witte theedoek bij het fornuis - het tafereel heeft veel weg van het instrumentarium in een operatiekamer. Ons recept is vastgeplakt aan een keukenkastje boven het aanrecht, onze ogen kunnen er gemakkelijk bij, ook de mijne, op 160 centimeter hoogte.

De klok wijst half vijf aan, tussen zes en half zeven zullen J. & M. op de stoep staan, het spul kan beginnen. De zoon maakt het beslag aan in een grote witte kom, kijk hoe hij de bloem uit het pak in de kom schudt, de melk er met kleine scheutjes tegelijk bij giet, de eieren een voor een stukbreekt op de porseleinen rand. Hij had in de supermarkt resoluut de kant-en-klare pannenkoeken mix afgewezen: “Nee joh, dat staat niet in het recept, dan klopt het niet meer, en het is ook niet leuk!” OK, alles vers, alles apart, zoals oma het deed! Nu klopt hij de hele mikmak door elkaar, met een elektrische mixer, dat wel: “De klonten hebben gemaakt dat de mixers werden uitgevonden,” verklaart hij, het puntje van zijn tong tussen zijn tanden, een en al aandacht voor zijn kokkerellen. Ik mag alleen maar handelen op zijn aanwijzingen en ik houd mij er strikt aan, ofschoon ik hier en daar bedenkingen ontwikkel; weet hij dat die worstjes en volvette varkensgehaktballen - vulling voor de toekomstige pannenkoeken - in hun eigen vet kunnen gaar braden? Toch laat ik gehoorzaam een enorme kluit boter die hij zelf heeft afgewogen, in de vleespan glijden. Weet hij ook dat de gesneden groenten, die straks in de wokpan gaan, water zullen uitzweten en de diepe plas olie opnemen? Maar ik zeg niets, dit is zijn feestje.


Terwijl het vlees onder een gesloten deksel zachtjes ligt dood te sudderen, smelt nieuwe boter in de koekenpan om de eerste pannenkoek onbevlekt te kunnen ontvangen - zie hoe het beslag uit de sleef stroomt en zich voortplant door de bubbelende hete boter tot de gehele panbodem is bekleed. Na een minuut besluit de zoon mij zijn kunsten te laten zien: hij pakt de pan met beide handen van het vuur, gaat middenin de keuken staan, de voeten iets uit elkaar, en hopla! Daar schiet de bleke ronde schijf de lucht in om keurig op de ongebakken zijde in de pan te landen! We juichen allebei. “Had je niet gedacht he?!” roept hij triomfantelijk. En zo gaat het door, de ene pannenkoek na de andere wordt perfect afgeleverd op de wachtende schaal. Hoewel “perfect” discutabel is, gezien de dikte van deze koeken, ik durf er geen eed op te doen, maar 6 mm komt aardig in de richting. Ook hiervan zeg ik niets. Terwijl de zoon in de weer is met de koeken schep ik de groenten om en om door de vet-oceaan in de wokpan en keer de verzadigde worsten en gehaktballen op hun andere zijde. De zoon kijkt met mij mee en trekt een teleurgesteld gezicht bij het zien van de barsten in de worstvellen waar de inhoud uitpuilt - en wat mooie ronde gehaktballen hadden moeten worden, blijken te zijn uiteengevallen - als slordige brokken dobberen ze door het vet. “Zo kunnen we ze niet meer in plakken snijden!” roep de zoon uit. Even lijkt de situatie hopeloos maar dan heeft hij een idee. Hij grijpt een flinke vork waarmee hij zowel worsten als ballen genadeloos aan gort prakt; woest gaat de vork tekeer totdat al het vlees een grijze rulle massa is. “Nu moeten we zorgen dat het een beetje aan elkaar blijft plakken,”zegt hij en reikt naar de zak oude geraspte kaas. Wanneer ik hem er voorzichtig op attent maak dat de kaas bedoeld is om *desgewenst* over de gevulde pannenkoek te strooien, eenmaal op tafel, kijkt hij mij aan als om te zeggen ‘“Bemoei je er niet mee”.

Het is zeven uur. We zitten aan de feestelijk gedekte tafel, J. & M., de zoon en ikzelf. Trots heeft eerder genoemde aangekondigd dat het diner geheel door hem is bereid, bijgestaan door zijn hulpkok (goedkeurend knikje in mijn richting) en nu is dan het moment suprême aangebroken waarop de deksels van de schalen gaan. De zoon ontbloot de pannenkoeken, nog warm van de oven waarin zij hun lot afwachtten: een hoge stapel, het zijn er minstens tien - door de warmte van de oven hebben zij de kans gekregen uit te zetten, zodat de gemiddelde dikte 7 millimeter zal bedragen. Ze glanzen. Dan wordt de vleesmassa aan ons geopenbaard: een hoge berg overgoten met een zachte laag ketchup, hier en daar tegen de hellingen hangt een groene olijf. J. & M. buigen licht naar voren om de geuren op te snuiven, hun gezichten drukken verrassing uit, maar ergens bespeur ik een zekere reserve. Tot slot gaat de deksel van de groentenschaal: de aubergine, tomaat, prei, wortel, champignons en kool liggen comfortabel ingebed in een onwrikbare soep van vet en bindmiddel. Iedereen tilt nu beurtelings een dikke pannenkoek op zijn bord, om er vervolgens een lepel vlees over uit te spreiden. Wanneer een kluit vlees loskomt uit de berg trekt deze kaasdraden achter zich aan die de eter met enige moeite van het tafelkleed moet afhouden. Wat was het trouwens wat ik laatst op de radio hoorde? Deze uitspraak: “Iedere poging om een mislukt gerecht te verbeteren zal het alleen nog maar erger maken.”

We eten, dat wil zeggen, iedereen werkt zich zo goed en kwaad als het gaat door zijn of haar opgerolde en met half gestold vet, vlees en groente gevulde pannenkoek heen. “Cool recept joh!” roept M. in een poging de zware stemming wat te verlichten. “Vet cool toch!?” roept de zoon terug.

Mabel Amber

Amsterdam, 26 augustus 2012