In mijn eerste column op Mainport Art getiteld “Wonder”schreef ik over mijn woede- uitbarstingen ten aanzien van onwillige objecten en hoe zulke incidenten afliepen voor een aantal minder fortuinlijke objecten. Op eerste gezicht een vreemd onderwerp voor een weblog over de kunst, maar komt tijd... komt het vervolg.
Wat is namelijk het geval: niet alleen slecht presterende gebruiksvoorwerpen moeten het, in voorkomend geval, ontgelden, ook zaken van belangrijker aard zijn niet altijd veilig voor mijn plotselinge beslissing om de beuk er in te zetten. Bijvoorbeeld: mijn werk.
Wat is dat toch voor een onbegrijpelijk mechanisme in de kunstenaarsziel wat maakt dat de leden van dit genus zich tegen het eigen werk kunnen keren, alsof het een lelijke wrat betreft die moet worden weggebrand, wat is daar de oorzaak van? Hoe komt het dat een werk, of zelfs een heel oeuvre, opgebouwd uit hard werken, zich offers getroosten, lange jaren, een half leven lang, ineens in ongenade van diens schepper valt, dat is toch raar?
Ik kan niet oordelen over deze “rare” aanvallen van andere kunstenaars en schrijvers wanneer zij zich aan hun geesteskinderen vergrijpen, alleen mijn eigen motieven kunnen duidelijk zijn. En wat dat aangaat: de mist hangt laag en dik en het is er avond en de bossen staan zwijgend en ondoordringbaar, hier en daar gloeit een zwak schijnsel, kortom: duisternis heerst. De enige verklaringen die ik er voor heb steunen op een beetje psychologie en veel giswerk.
Een blik in mijzelf werpend denk ik dat mijn aanvallen van oeuvre-haat ontspruiten uit onzekerheid, naar binnen gerichte onvrede die in feite iets anders betreft, of misschien wil ik simpelweg aandacht en reken maar dat je de aandacht van je familie en vrienden en je uitgever vangt wanneer je, in alle staten, met verwarde haren en wilde ogen, verkondigt al je scheppingen te willen verbranden, verknippen, in de rivier werpen, dan wel een voldoende aantal malen “delete”wilt aanklikken. Aangeduide personen schrikken zich helemaal wezenloos, althans de eerste keer dat je hiermee komt, en zullen zich inspannen je op alle mogelijke manieren van je voornemen af te houden. De een zegt dat je tot honderd moet tellen, de ander zegt “op weg” naar je te zijn en een derde houdt je je eigen gruwelijke spijt voor ogen wanneer je bij zult komen uit je vlaag van kennelijke verstandsverbijstering.
Het verdient natuurlijk de aanbeveling, ingeval van in scene zetten: doe het niet te vaak, want dan kweek je Peter-en-de-wolf reacties bij je getrouwen, ze zullen je buien niet langer serieus nemen en ‘daar gaan we weer’ denken. Gelukkig... waren mijn eigen destructieve neigingen jegens mijn werk altijd oprecht en mocht er sprake zijn geweest van eventuele aandachttrekkerij, dan wel heel diep van binnen waar ik er zelf geen weet had, volkomen onbewust. Ik kan me de eerste keer herinneren, in de jaren tachtig, toen ik mijn moeder belde met de boodschap dat ik mijn artistieke bezigheden (het kwam nog niet bij me op mezelf kunstenaar te noemen) maar voor gezien wilde houden en alles wat al tot stand was gekomen de stortkoker in moest. Ze bezwoer mij naar huis te komen vanuit mijn flatje tezamen met de producten van mijn artistieke ijver zodat zij deze in bewaring kon nemen - ze praatte voorts heel ernstig op me in en het leek me raadzaam haar advies op te volgen (waar ik geen spijt van heb gekregen, dit terzijde).
Een tweede keer betrof het een uitgebreide briefwisseling van lange jaren met de vriendin van de familie, niet alleen mijn aandeel maar ook het hare, een missie waarvan niemand mij weerhield en die, ergo, werd volbracht. Een kennis heeft mij naar haar huis gereden om de plastic vuilniszak op te halen waarin mijn brieven aan haar die ik vervolgens leegde in de zak waarin haar brieven aan mij. Vervolgens begaven we ons naar een punt in Noord-Holland waar ik de zak in een waterweg wierp. We stonden op de oever en keken toe hoe het ding trager dan traag zonk. Waarom moest die briefwisseling verdwijnen? Zoals ik het me herinner achtte ik de inhoud niet representatief voor mijn geest, ik had weleens wat teruggelezen wanneer ik bij de vriendin (en medecorrespondente) op bezoek was en de inhoud van zo’n brief kwam dan vreemd en ook vervreemdend op mij over, afgezien van het feit dat ik het geschrevene qua stijl beoordeelde als oeverloos geouwehoer.
En alle volgende keren waarop ik bijna mijn hand ophief tegen de vruchten van mijn talent moet ik doortrokken zijn geweest van een diepe diepe onzekerheid, de diepste onzekerheid die je kunt doormaken. Er bevindt zich geen grond meer onder je voeten - je bungelt in een vacuüm, niets boven, niets onder, niets aan de zijkanten, niets. Het enige wat nog tot je doordringt zijn stemmen. Stemmen die jou zeggen dat je alles wat je ooit hebt gemaakt waardeloos is, hopeloos middelmatig, je bewonderaars spreken onzuiver en willen je vleien, en je critici hebben gelijk, hoe heb je ooit kunnen denken dat je ook maar drie centimeter boven het middelmatige uitkwam, schei toch uit! Geen wonder dat je carrière niet loopt! En zo volgen de redeneringen elkaar op en overal staan blinde muren en lopen de wegen dood. Intense pijn doet zich voelen en er ontstaat een merkwaardige chemische verbinding waardoor je de eigen kunst aanwijst als de oorzaak zelve van deze malaise, en de conclusie vormt zich dat het beter met je zal gaan zodra die verrekte kunst, dat mislukte zootje wrochtsels niet meer bestaat! Je kunt daarna opnieuw beginnen, of misschien helemaal nooit meer beginnen, maar in ieder geval zal je leven weer schoon zijn, de ongewenste bewijzen van jouw gebrek aan talent, dat “verkeerde” werk, dat “slechte” werk, dat gebroddel verdomme nog toe, daar zal het niet meer aan liggen, want het ligt onderin de stortkoker of anders smeult het als een hoopje as, opgeruimd staat netjes.
Tot nu toe is het mij niet gelukt.
Dan wil ik nog een koppeling geven naar een Wikipedia pagina die een zeer lange lijst bevat van verloren, c.q. vernietigde manuscripten door de eeuwen heen.
Mabel Amber
Amsterdam, 23 juli 2012