Ben hier besteld om gedurende tweeënhalf uur te komen poseren. Als tekenmodel, of beter gezegd, naaktmodel voor schilders en tekenaars. Dat doe ik al een behoorlijk aantal jaren, zo’n vier, vijf keer per week dus ik draai er mijn hand niet voor om. De deur van het atelier op de derde verdieping gaat open - een kabouter staat half achter de deur - hij is zo klein, dat ik schier over hem heen kijk, zijn grijze hoofdje rust op een ondermaats rompje dat weer verdwijnt in een kolossale nagelnieuwe spijkerbroek van hardblauw en bovendien hard denim, voorzien van forse kopspijkers, de pijpen zijn breed omgeslagen, staan messcherp in de plooi en verder is de broek om het kabouterlichaam ter hoogte van de oksels vastgesnoerd met het type zwarte agressieve riem wat erg in trek is bij macho leather-homo’s - bovendien zitten er aan de krakende, lege broek rode bretels die je jonge hippe meisjes wel ziet dragen.
“Goedemiddag,” zeg ik.
“Je bent het model?” vraagt de kabouter.
Ik bevestig het. Hij maakt zich bekend als de docent J. (gemakshalve hierna aan te duiden als “de kabouter”). Hij scharrelt voor mij uit, dat wil zeggen, de broek blijkt ambulant, om mij de kleedkamer te wijzen, een diepe wandkast, afgeschermd met een gordijn, een peertje verspreidt bleekgeel licht. Twintig minuten later sta ik klaar in mijn robe, omringd door welgeteld tien ezels, de inmiddels gearriveerde schilders er achter - zij lachen mij vriendelijk toe. De kabouter schuift een piepklein gebloemd fauteuiltje in mijn richting en zegt: “Neem hierin maar een leuke pose aan.”
Nu moet u weten, ik heb een lengte van 1.64 en daarbij maat 34, toch zal ik hooguit één centimeter aan beide zijde over hebben.
“Mijnheer J., in dit meubel kan ik geen “leuke pose” aannemen, ik kan alleen kaarsrecht zitten met mijn voeten naast elkaar en mijn handen op mijn knieën, maar is dat “leuk”?” vraag ik, het fauteuiltje terzijde schuivend.
“Je kunt je ene been over de armleuning laten bungelen,” bromt de kabouter.
“Mijnheer J.,” antwoord ik, “Poses met expliciete inkijk neem ik uitsluitend aan op zeer vertrouwde adressen...”
Mijn blik dwaalt over de werken die de wanden van het atelier sieren, alle stellen ze volumineuze vrouwen voor in het bewuste fauteuiltje, zeg maar gerust “gepropt”, veelal met inderdaad het ene been over de armleuning, of ook wel beide benen daaroverheen, een arm rond de rugleuning geslagen om niet uit het notendopje te vallen. De schilders houden de kwasten paraat en wachten zwijgend af. Kabouter duwt een rood gelakte keukenstoel naar me toe: “In Godsnaam dan deze maar,” knort hij.
Ik laat de robe van mijn schouders glijden, leg mijn handdoek op de zitting van de stoel en neem een, naar ik aanneem, inspirerende pose aan, ervan uitgaande dat de schilders, na X dikke modellen in een poppenstoeltje te hebben getekend, iedere andere pose als inspirerend zullen ervaren. Blijkens hun verheugde blikken op mijn gestalte, heb ik mij niet vergist. De kabouter vertelt nog dat deze pose een vol uur zal duren, precies tot aan de pauze. En nu begint het spul! De kabouter legt grote ijver aan de dag, de broek neemt hem mee van de ene ezel naar de andere, zijn kritiek op de werkstukken in wording is niet mals - deze kunnen in zijn ogen geen genade vinden, hier rukt hij een potlood uit iemands hand om zelf in de tekening te krassen, daar veegt hij brutaalweg door de houtskool heen, een derde moet andere verf op haar palet doen want de kleuren deugen niet, en nummer vier mag een heel nieuw vel pakken en opnieuw beginnen. Steeds draagt hij een wit plastic opstapje mee om het tekenvel te kunnen bereiken - nu begrijp ik ook het waarom van de bretels: door het reiken naar het papier dreigt de broek, ondanks de riem, van zijn schriele lijfje te zakken.
De kabouter richt een ware slachting aan onder zijn pupillen, de vloer ligt bezaaid met verfrommelde afgekeurde pogingen - wanneer hij in zijn krakende broek een ezel nadert bespeur ik een lichte vrees in de ogen van de schilder erachter. Geen een ontkomt aan zijn offensief.
Een kwartier voor de pauze lijkt de kabouter zijn Beeldenstorm te staken, hij laat zich zakken in het bloemige fauteuiltje en staart voor zich uit, terwijl de schilders een laatste poging ondernemen mij ongehinderd op hun papier te krijgen. Dan kijkt de kabouter naar de grote wandklok, staat op, geeft een teken en...de pauze is een feit. Ook ik mag nu van mijn stoel af. De schilders, onder aanvoering van hun leider, scharen zich om de lange tafel in het mooie zonnige voorstuk van het atelier, gevestigd in een oud Amsterdamse grachtenpand. Gehuld in mijn robe, besluit ik een blik te werpen op de werkstukken van deze “prutsers”, een van de naamkaartjes die de kabouter zijn pupillen naar het hoofd heeft geslingerd.
“Wanneer we jullie docent mogen geloven zijn jullie een stelletje kleuters die nog nooit een potlood hebben vastgehouden,” laat ik mij ontvallen, eenmaal achter mijn eigen kopje thee, “Maar jullie maken alleraardigst werk, mijn complimenten.”
Aan het hoofd van de tafel, tussen ons in minstens drie meter, springt de kabouter met verrassende snelheid op van zijn stoel. Zijn ogen schieten vuur, zijn armpje gaat omhoog, daar staat hij en schreeuwt naar mij: “Ongelofelijk! Dat ik dit nog mag meemaken na zestig jaar in het vak, dat ik word gekapitteld door een...een... door een modelletje! Een modelletje met artistieke pretenties, ongehoord, het is ongehoord! Juffrouw, beseft je wel dat ik hier les geef?! De mensen komen hier om te leren, en niet om maar wat aan te krassen en te kladden!” Het is duidelijk, de kabouter is boos.
Alle schilders hebben hun theekopjes neergezet, de koekjes teruggelegd op de schoteltjes en zijn gaan staan. Op allerlei manieren probeert men de kabouter te sussen, sommige hunner willen mij met verholen gebaren geruststellen, ik zie hun lippen bewegen als om te zeggen “rustig maar” en eentje komt naast me zitten, in de veronderstelling dat ik misschien geschrokken ben. Toch is dat niet zo, de uitbarsting komt niet als een verrassing, ik heb de bui vanaf het begin al zien hangen, er was maar een klein vonkje nodig. Weer staat de kabouter op, weer begint hij te tieren naar mij. Dan verhef ik mij eveneens en spreek hem toe, met een kalmte die mij zelf verbaasd doet staan:
“Mijnheer J., we kunnen twee dingen doen, A. u betaalt mij 11.50 voor de eerste helft van de klus, ik trek mijn kleren aan en vertrek, of B. u stapt over uw bezwaren om mijn onschuldige opmerking heen en we maken de klus gewoon af, wat wilt u?”
De schilders zien hun kans schoon! Zij wachten het antwoord van hun leermeester niet af en roepen als uit één mond “B!”
De kabouter loopt rood aan om dit verraad van zijn eigen pupillen, maar kan niets uitrichten tegen zoveel overmacht - hij sluit zijn ogen en laat zijn grijze hoofdje hangen boven zijn theekopje.
Na de pauze neem ik dezelfde pose aan op dezelfde stoel, de schilders werken verder aan de werkstukken die nog op hun ezels staan. De kabouter is opvallend rustig. Nu en dan bekijkt hij een tekening, knijpt zijn ogen toe, geeft een paar rustige aanwijzingen, praat wat over “perspectief” en over mijn “gekantelde heupen” en...daar blijft het bij, hij lijkt wel een ander mens te zijn geworden. Twee schilders wagen het om achter zijn rug om mij een knipoog te geven.
Tenslotte is het half vijf, de les is afgelopen. De schilders bedanken mij, ik zie wel dat ze zich inhouden, misschien slikken ze eventuele complimenten in, beducht voor hun leider die zij langer moeten meemaken dan vandaag, en ik begeef mij naar de wandkast achter het gordijn om mij aan te kleden. Ineens verschijnt er een uitgestoken vuist tussen de spleet door, het is de hand van de kabouter, er zit geld in. Ik pak het aan met een “dank u wel”. De hand verdwijnt.
Aangekleed, rugzak op mijn rug, zeg ik alle aanwezigen op montere toon gedag. De schilders beantwoorden mijn groet en ik betreed de overloop. Maar voor ik de lift in kan gaan, wordt ik op mijn schouder getikt, het is een van de schilders, een vrouw.
“Je moet het je niet aantrekken hoor, je bent een geweldig model, en het was niet erg wat je zei...maar weet je,” ze kijkt over haar schouder, buigt zich samenzweerderig naar me over en hervat op fluistertoon: “Maar weet je wat het is...hij is op maandag altijd heel heel erg geconstipeerd en dat beïnvloedt zijn humeur nu eenmaal...”
Ik besluit haar blij te maken: “Mevrouw, laat hem vanaf vrijdagavond ‘s avonds yoghurt met lijnzaad eten, ik garandeer: u zult geen meer last van hem hebben op de maandagen.”
De kabouter heeft mij nooit weer teruggevraagd, ik heb nooit kunnen vernemen of het middel geholpen heeft maar ik hoop het voor de schilders.
Amsterdam, 9 september 2012
©MabelAmber®